- huid
- {{huid}}{{/term}}1 [vel] peau 〈v.〉2 [buitenbekleding van een schip] bordages 〈m., meervoud〉♦voorbeelden:1 met huid en haar opeten • avaler tout cru〈figuurlijk〉 hij heeft een dikke huid • il est blindé〈figuurlijk〉 iemand de huid over de oren halen • saigner qn. à blanc〈figuurlijk〉 zijn huid duur verkopen • vendre cher sa peaude huid verkopen voor de beer geschoten is • vendre la peau de l'ours avant de l'avoir tué〈figuurlijk〉 elkaar de huid vol schelden • se traiter de tous les noms〈figuurlijk〉 iemand de huid vol schelden • engueuler qn.in iemands huid kruipen • entrer dans la peau de qn.〈figuurlijk〉 iemand op zijn huid zitten • chercher des poux à qn.iemand op zijn huid geven • tanner le cuir à qn.tot op de huid nat worden • être mouillé jusqu'aux os〈figuurlijk〉 bang zijn voor zijn huid • craindre pour sa peau
Deens-Russisch woordenboek. 2015.